Aan het begin van de zeventiende eeuw was bij de lutheranen de in 1560 verschenen Biestkensbijbel in gebruik. Daarnaast lazen veel immigranten een Duitstalige Lutherbijbel. De behoefte de eigen identiteit te handhaven ten opzichte van de gereformeerden, wier Statenvertaling veel te veel van de lutherse bijbel afweek, bracht de lutheranen ertoe zelf een vertaling van de Lutherbijbel in het Nederlands te maken. Bovendien wenste men de Duitstalige leden van de kerk een goede Nederlandse vertaling te geven, zodat het gebruik van de Duitse bijbel zou verdwijnen.
Op de synode van 1644 werd een commissie samengesteld, onder voorzitterschap van de Amsterdamse predikant A. Visscher, die opdracht kreeg de bestaande Biestkensbijbel te herzien aan de hand van een goede uitgave van de Duitse Lutherbijbel. In 1648 verscheen deze bijbel. Hoewel op de titelpagina de indruk gewekt werd dat men met een geheel nieuwe vertaling van doen had, was dit niet het geval. Vermoedelijk is dit zo geformuleerd omdat het voor de lutheranen belangrijk was een nieuwe vertaling te hebben. Dit droeg bij aan het zelfbewustzijn. Toch beschouwde men spoedig Visscher als vertaler en dat werd ook vanaf 1734 op de titelpagina’s vermeld.
Deze vertaling is tot 1951 bij de lutheranen in gebruik geweest.
Literatuur
- Anne Jaap van den Berg en Boukje Thijs, Uitgelezen. Bijbels en prentbijbels uit de vroegmoderne tijd, Heerenveen 2010 (pp. 117-127).
- Anne Jaap van den Berg en Boukje Thijs, ‘De Lutherbijbel van Adolph Visscher’ in: Met Andere Woorden 27/4 (december 2008), 11-18.
- A.W.G. Jaakke, ‘”Dat men sijn Werck ende Bibel, wilde sijn Werck ende Bibel zijn ende blyven laten.” De Lutherbijbel van Adolf Visscher’ in: A.W.G. Jaakke en E.W. Tuinstra (red.), Om een verstaanbare bijbel. Nederlandse bijbelvertalingen na de Statenbijbel, Haarlem-Brussel 1990.